HOME

De Ginnekenmarkt omstreeks 1620, detail van de kaart van J.Lips..

De Ginnekenmarkt in 1990 gezien vanaf de in restauratie zijnde toren van de Laurentiuskerk. Vergelijk deze met de kaart van Lips in bovenstaande afbeelding (foto J.Roovers, 1990).

HET VROEGE GINNEKEN

Een hypothese over het ontstaan van het dorp door Ad Jansen

Inleiding

Voor het ontstaan van Ginneken is tot heden nog geen acceptabele verklaring gevonden. Er zijn praktisch geen wetenschappelijke publicaties over dit onderwerp. Zeer begrijpelijk, want de gegevens voor een degelijke studie ontbreken. Over de periode vóór 1200 zijn nagenoeg geen geschreven bronnen bewaard gebleven. Na dat jaar duurt het nog drie eeuwen voordat het protocol van de schepenbank beschikbaar is. Ook het bodemarchief heeft tot heden niets van zijn geheimen prijs gegeven. Er is nog nooit enig archeologisch onderzoek in de kern van het dorp gedaan aangezien de gelegenheid daarvoor zich nauwelijks of niet heeft voorgedaan.Over het ontstaan van Ginneken kan men dan ook alleen maar veronderstellingen doen, waarbij vergelijking met andere dorpen enig houvast kan bieden.

Topografie

Ginneken ligt op de rand van een hoog, vrij vlak plateau van 2,5 tot 3 meter boven AP, dat zich langs de Mark uitstrekt vanaf de Bie-berg tot aan de Zuidelijke Rondweg. Hierin bevonden zich oorspronkelijke slechts enkele hoger gelegen kopjes Tussen deze hoge rand en de Mark lag een strook van lager gelegen beemden, die in de jongste tijd geleidelijk zijn opgehoogd en volgebouwd. Op het hoger gelegen gebied lagen vanouds de dorpsakkers, met name tussen de huidige Ginnekenweg en de Prins Hendrikstraat en in Overakker. De weg van noord naar het zuid volgde de hoge rand. Deze was vóór 1200 slechts van lokale betekenis. Daarnaast was er een vermoedelijk oudere weg van oost naar west, die ongeveer het tracé volgde van de huidige Valkenierslaan, Dillenburgstraat, Koningin Emmalaan, Cartier van Disselstraat, Willem van Oranje-laan. Deze baan passeerde de Mark via een voorde, een doorwaadbare plaats nabij Huize de Werve Deze route had wellicht al vóór 1200 enig interlokaal karakter'. In de beemden langs de Mark mondde ter hoogte van de huidige Burgemeester Serrarislaan deMolenleij uit in de Mark. Net ten noorden van de rondweg stond op het tracé van de huidige Ginnekenweg op deze Molenleij een watermolen.

Toponiem

Toponiemen-deskundige ir.Chr.Buiks verklaart de naam van het dorp als volgt: Ginneken kunnen we interpreteren als bij de monding, hier de plaats waar de Molenleij in de Mark uitloopt.. De grondvorm zou dan zijn: Gan-ikja, waaruit het suffix -ja vervangen is door -ke. Bij de in België gelegen plaats Genk is blijkbaar het suffix -ja helemaal weggevallen. De handelslieden uit de omgeving van Aken spraken in de zeventiende eeuw de naam van Ginneken uit als Genecken, vermoedelijk naar analogie van een dorp bij Aken, dat in 1176 Gineke wordt genoemd .
De wel eens gehoorde bewering dat Ginneken afgeleid is van gijn en class="font2" >bruggetje zou betekenen is bijna zeker onjuist* Bij het dorp lag vanouds een voorde door de Mark. Van een brug is voor het eerst sprake tijdens het Twaalfjarig Bestand (1609-1621), toen kasteel Bouvigne werd gebouwd. Omstreeks 1640 was er definitief een vaste overgang op de plaats van de huidige Duivelsbrug. De naam Ginneken wordt al in de Middeleeuwen genoemd. De eerste vermelding in een acte dateert van 1246: decima de Ghinneken, de tienden van Ginneken

De historie vóór de twaalfde eeuw

Het einde van de twaalfde eeuw moet worden gezien als een keerpunt in de ontwikkeling van deze omgeving. Omstreeks 1200 of wellicht wat eerder moet in Ginneken namelijk door de Abdij van Thorn de eerste kerk zijn gesticht, waarover verderop meer zal worden verteld. Deze kwam vermoedelijk te staan op de plaats waar nu nog steeds de hervormde kerk aan de Duivelsbruglaan te vinden is. Het moet een vrij eenzame plaats zijn geweest, dat wil zeggen dat er wel verspreide boerderijtjes aan de rand van de akker van Ginneken waren, met name op Overakker en nabij het Valkeniersplein, maar dat het kerkgebouw zelf werd opgericht op een open, niet ontgonnen en nog onbebouwd terrein, op de rand van het hoge gebied Van een groep huizen op of nabij de huidige Markt zou dan nog geen sprake zijn geweest. Of er voor de aanvang van de jaartelling al bewoning was op het hoge terrein tussen de Bieberg en de Zuidelijke Rondweg, is niet bekend.
Gaat men in het Markdal verder naar het zuiden, dan vindt men op verschillende hoogten sporen van menselijke activiteit daterend van 5000 v.Chr tot ver in de Middeleeuwen. Deze plaatsen liggen meestal dicht bij de Mark. Het zijn rivierduintjes, ontstaan tijdens de Ijstijd door zandverstuiving en na deze periode verder opgestuwd door de rivier de Mark. Een hoogte aan de Mark waar vanaf het Mesolithicum ( ca 6000 v.Chr.) tot in de late Middeleeuwen onafgebroken een vrij grote nederzetting moet zijn geweest, vindt men net ten zuiden van Ulvenhout in een gebied genaamd Koekelberg, waar nu maar een enkel huis staat. Verder zuidwaarts vindt men kleinere hoogten met oude bewoning op Notsel, ‘t Bergske van Heerstaaijen en op Hooijdonk, waar nu nog steeds boerderijen staan 6 .
Op vele andere plaatsen zoals in Ulvenhout, de Bieberg en op Wolfslaar vindt men ook sporen van menselijk verblijf in het verleden. In dat geval is er meestal geen sprake van een vaste bewoning, maar van kampementen van jagers en verzamelaars van bosvruchten, die tijdelijk op een bepaalde plaats waren 7 . Deze lieden legden ook wel een akkertje aan, zoals gebleken is bij het archeologisch onderzoek naar het huis Grimhuijsen achter de kerk van Ulvenhout, begin 1998
Het centrum van Breda ligt zelfs op twee ‘heuvels’ met een lager deel daartussen. Ook hier is sprake van een zeer geschikte plaats voor een nederzetting waar reeds rond de aanvang van de jaartelling mensenmoeten hebben geleefd
Zo zou men kunnen concluderen, dat ook in Ginneken in oude tijden wellicht mensen hebben gewoond. Omdat we er niets vanaf weten, gaan we er nu van uit, dat er pas in de vroege Middeleeuwen wat verspreide akkers en boerderijtjes in dit gebied zijn ontstaan. Het terrein was verder bedekt met wildernis: bossen, heidevelden en veen. Groepjes boerderijen waren met paden met elkaar verbonden. Interlokaal verkeer was er nauwelijks of niet.
De negentiende-eeuwse topografische kaarten geven echter geen informatie over uitgesproken hoogten in het terrein tussen de Buistelberg en de Zandbergen, zodat het te betwijfelen is of er voor de Middeleeuwen hier een vaste nederzetting is geweest.

De betekenis van de abdij van Thorn

Deze in Limburg gelegen rijksabdij heeft bij de ontwikkeling van het gebied ten zuiden van Breda een zeer grote rol gespeeld. Volgens een later herschreven acte zou deze abdij in 992 gesticht zijn door Hereswint, vrouwe van Strijen, op het bezit van haar man Ansfried graaf van Hoeij Hij had het gebied van Thorn ten geschenke gekregen van de Duitse keizer Otto-I wegens zijn verdienste voor deze vorst. Het was een zelfstandig vorstendommetje in het Duitse Rijk, waarover Ansfried en later de Abdis-princes namens de Duitse keizer de rechtsmacht uitoefende. Hilsondis (=Hereswint) van Strijen had veel persoonlijke bezittingen in de omgeving van Breda, die zij aan de nieuwe abdij schonk. Haar ouders zouden de-ze goederen ten geschenke hebben gekregen van de Lotharingse (onder-?) koning Zwentibold . In de stichtingsakte worden deze opgesomd: de kerk van Strijen, Geertruidenberg met de kapel van de H.Gertrudis, de hof te Gilze met alle aanhorigheden, waartoe ook bezittingen onder Ginneken; het dorp Baarle met het altaar van de H.Remigius, het kasteel Sprundelheim en nog vele andere. De hof van Gilze was een exploitatiecentrum van een uitgebreid grondbezit, een domein. Het bestond voor een klein deel uit grond in eigen exploitatie door horige knechts onder leiding van een meier, en een uitgebreid bezit aan grond verpacht aan halfrijpe boeren. De aanhorigheden bestonden uit een uitgebreid systeem van rechten en gronden in de verre omgeving. Zo was er een hoeve in Hulten en één in Ulvenhout. Bij deze laatste behoorde het grondgebied in het Markdal tussen de Bieberg en het huidige Reeptiend. Er waren ook nog de latere cijnsgoederen in Rijen, Molenschot, Hulten, Ginneken, Princenhage, Oosterhout, Rijsber-gen-Oekel en Snijders-Chaam. Ook beschouwde Thorn veel woeste gronden als haar eigendom. Voor grondzaken had Thorn in Gilze en in Baarle schepenbanken ingesteld, die aanvankelijke de enige juridische structuur ten zuiden van het toen nog van geen betekenis zijnde Breda vormden. Of deze schepenbanken naast de lage rechtsmacht ook andere meer criminele zaken berechtten, dus de hogere rechtsmacht uitoefenden, is niet bekend. De schepenbank van de hof van Gilze stond onder leiding van de meieren bestond uit zeven schepenen, waarvan één uit Ginneken.

De parochie van Gilze

Rond het jaar 1100 was er zeker een kerk te Gilze met een parochie die zich uitstrekte tot in de verre omgeving. Van dit uitgebreide bezit had de stichter van de kerk volgens oud-Karolingische wetgeving het recht van de tienden. In het gehele dunbevolkte gebied van de parochie moest van alle opbrengsten van de grond tien procent worden afgestaan aan -in dit geval- de abdij van Thorn voor het onderhoud van de geestelijken, van de kerk en voor de verzorging van de armen. Ook Ginneken behoorde tot de parochie van Gilze, evenals Bavel, Princenhage, Etten en Sprundel. Aanvankelijk was er maar weinig cultuurgrond. Naarmate er meer grond werd uitgegeven, namen niet alleen de opbrengsten van de tienden toe, maar ook het aantal parochianen dat geestelijke verzorging nodig had. Deze mensen konden onmogelijk de verre reis naar Gilze maken. Daarom stichtte Thorn een aantal kerkjes in de verre uithoeken van de parochie van Gilze, die aanvankelijk bediend werden door een reizende priester, maar later een eigen bedienaar kregen en tenslotte zelfstandige parochies werden.

De stichting van de kerk te Ginneken.

Pe kerk van Ginneken moet in de loop van de twaalfde eeuw gesticht zijn. In 1261 werd er een pastoor aangesteld, door de abdis voorgedragen aan de bisschop van Luik. Deze kreeg een eigen inkomen van 18 pond Leuvens 11 uit de opbrengsten van de tienden. In 1317 werd de grote parochie van Gilze officieel gesplitst. Ginneken, Bavel, Princenhage, Etten en Sprundel werden tot zelfstandige parochies verheven . De kerk van Ginneken stond, evenals die van Bavel in het uiterste noordwesten van een groot parochiegebied, terwijl die van Princenhage en van Etten meer in het centrum van de nieuwe parochie gelokaliseerd waren. Welke overwegingen heeft Thorn gehad om juist die plaats in Ginneken uit te kiezen? In het voorgaande is betoogd, dat de kerk in Ginneken op een aanvankelijk open gebied kan hebben gestaan. Ook de eerste kapel in Bavel, die volgens de overlevering aan het begin van de huidige Dorstseweg gesitueerd moet zijn geweest, was erg excentrisch gelegen in een nagenoeg onbewoond deel van de parochie 13 Ginneken en Bavel hebben echter wel een zekere overeenkomst wat betreft de ligging van de eerste kerk.

In Ginneken koos de abdij een plaats nabij maar wel op enige afstand van de voorde door de Mark, met de bedoeling hier een bevolkingscentrum te stichten. Ook in Bavel moet de keuze zijn gevallen op een plaats nabij een voorde, hier door de class="font2" Wouwerbeek, in de weg van IJpelaar via Tervoort, Lijndonk en Molenschot naar Gilze. De naam van het (latere) gehucht Tervoort (=bij de voorde) herinnert hier nog aan. In beide gevallen zou een excentrische plaats dicht tegen het opkomende Breda zijn gekozen om hiermee enig tegenwicht te bieden aan de oprukkende macht van de Heren van Breda. Zo stichtte de -overigens minder excentrisch gelegen-kerk van Princenhage al spoedig een kapel dicht tegen de stad op de linker oever van de Mark, de latere Markendaalsekerk, die tot de parochie van Princenhage behoorde en dus indirect onder Thorn viel. De plaats van de nieuwe kerken ten zuiden van Breda kan zo niet alleen ingegeven zijn door pastorale en financiële maar ook door politieke overwegingen.

Thorn contra Breda

Het gebied waar nu Breda en de dorpen daar omheen liggen, was rond het jaar 1000 nog grotendeels wildernis, waar weinig mensen woonden. De machthebbers zoals de Duitse keizer en zijn leenmannen in Leuven, Luik, Utrecht en ‘s-Gravenhage hadden er maar weinig belangstelling voor. Het was een schimmig gebied waar het recht van de sterkste heerste. In die tijd is Breda ontstaan, doordat een heerser een versterking aan de Mark bouwde bij een kleine nederzetting van vissers en boeren en daar heerlijke rechten ging uitoefenen.
>In 1190 erkende de heer van Breda dat hij zijn bezittingen slechts in leen hield van de hertog van Brabant. Tot dan was zijn gezag beperkt tot een vrij klein gebied van Breda, Teteringen, Terheijden en Zonzeel. Na zijn onderwerping beloonde de hertog de Bredase machthebber door hem te belenen met de volledige rechtsmacht in het gehele gebied rond de stad, dus ook ten zuiden van Breda tot aan het land van Hoogstraten. Ook de vele bezittingen van Thorn lagen nu in zijn rechtsgebied. De abdij kwam zo onder de bescherming van de heer van Breda.
In 1243 moest de abdis en het kapittel hun inkomsten uit de hof van Gilze en Baarle als onderpand geven aan de heer van Breda voor delging van hun schulden. Bij aflossing in 1277 behield deze een aantal bezittingen, waaronder de hoeve van Ulvenhout, in erfpacht De heer van Breda vergrootte voortdurend zijn invloed in het gebied ten zuiden van de stad door het uitgeven van leen- en cijnsgoederen aan voor hem belangrijke vazallen. In 1328 werden er in alle dorpen schepenbanken opgericht, die de lagere en/of middelbare rechtsmacht kregen. Zo ontstond de heerlijkheid Ginneken en Bavel. De juridische betekenis van de schepenbanken van Thorn in Gilze en Baarle raakte daardoor geleidelijk op de achtergrond.
Toch kon Thorn zich nog eeuwen staande houden. In 1797 werd echter het kapittel opgeheven en de bezittingen door het nieuwe regime verbeurd verklaard. De gebouwen werden daarna openbaar verkocht en grotendeels gesloopt. De middeleeuwse stiftkerk werd vervolgens parochiekerk en later door P.Cuypers verder opgebouwd in neogotische stijl..

Kerkpaden

In de eerste ontwikkelingsfase van Ginneken (zie kaart 1) was er alleen een kerkje op een open terrein. In de omgeving lagen her en der kleine groepjes boerderijen met een beperkt aantal akkers. In de loop van de tijd ontstonden er zo paden die vanaf deze kleine woongemeenschappen naar de kerk liepen. Men volgde bij de kerkgang die meestal te voet geschiedde, zoveel mogelijk een rechte weg door de niet-ontgonnen gebieden en vaak over het erf van andere boerderijen. In bijna alle oude dorpen is zo een stervormig patroon van paden te onderscheiden, met de kerk als centraal punt. Later ontwikkelden sommige paden zich tot wegen en straten. Ze zijn nu nog steeds in het stratenpatroon te herkennen. In Ginneken moet dat eveneens zijn gebeurd. Alleen is hier sprake van een half sterpatroon, omdat de kerk aan een rivier stond. Aan de linkerzijde van de Mark woonden nauwelijks mensen, althans niet nabij het latere dorp en de kerk. De parochiegrens met Princenhage liep bovendien dicht bij de rivier. De kerkgangers van Gal-der passeerden de Mark bij een der vonders over de rivier om hun kerkgang naar de parochiekerk in Ginneken via de rechteroever te vervolgen
>Kerkpaden naar de Ginnekense kerk zouden kunnen zijn: de weg over de hoge rand vanaf de Watermolen in zuidelijke richting, rechtdoor naar de toren van de kerk. Ook de weg vanaf Ulvenhout eveneens via de hoge rand dicht bij de Mark, eveneens recht naar de kerk; de huidige Bavelselaan voor de mensen van Overakker; een pad vanaf het Valkeniersplein dwars over het Schoolakkerplein naar de toren van de kerk, ten zuiden van de huidge Markt langs Deze padenstructuur zou vooral in de beginperiode van een kerkje, wellicht vóór 1200 kunnen zijn ontstaan. Of er toen ook al een landweg was die Breda via Ginneken verbond met de in opkomst zijnde steden in België valt echter sterk te betwijfelen

Molenwegen

In dezelfde eeuw dat er in Ginneken een kerk werd gesticht werden net ten noorden van de huidige Zuidelijke Rondweg een windmolen en een watermolen gebouwd. Er strekte zich daar een zandige terrein uit bestaande uit een aantal landduintjes. Dit was gesitueerd vanaf de Marijke Meustraat ten westen van de huidige Ginneken-weg tot aan de Sacramentskerk aan de huidige Zandberglaan ten oosten van de Ginnekenweg. De windmolen stond op de duintjes tussen de Zandbergweg en de Marijke Meustraat Later stonden er zelfs twee windmolens, waarvan de oudste wel in vervallen staat was.
>Volgens dr.Karei Leenders werden er in het derde kwart van de dertiende eeuw bij de zich ontwikkelende stad Breda twee groepen van drie molens gebouwd: twee windmolens en één watermolen. De ene groep stond op de Zandbergen, de andere halfweg tussen het stadje Breda en Princenhage .Om de Zandbergse watermolen van voldoende water te voorzien werd een wellicht reeds bestaande sloot vanaf de IJpelaar langs de zuidzijde van de Zandbergen naar de Mark uitgegraven en verbreed. Hierdoor werd het water van de oude loop van De Rulle geleid. Deze vervoerde voordien het water van de beken vanuit het achter de IJpelaar gelegen gebied via de lager gelegen Ramen langs de Lovendijk in de richting van de stad, waar het achter de huidige Ginnekenstraat in de Mark stroomde. Dat water werd nu door het nieuwe kanaal ten zuiden van de Zandbergen naar de watermolen gevoerd.
Deze kon gebruik maken van het verval wanneer het water van de hoger gelegen Zandbergen in de beemden van de Mark terecht kwam.In 1280 wordt deze nieuwe gracht voor de eerste maal vermeld : usque ad fossam tendentem versus molendium, tot aan een gracht die naar de molen loopt. De watermolen stond op de westelijke helft van het tracé van de huidige Ginnekenweg bij het appartementencomplex genaamd

Watermolen .

Behalve naar de kerk moesten de bewoners van Breda en Ginneken ook naar de molens. Evenals de wegen naar de kerk die in Ginneken toen al eerder waren gevormd, ontstonden er na 1250 dus ook wegen die naar de molen liepen. Zo zal het deel van de huidige Ginnekenweg tussen de Rondweg en de Ginnekense kerk niet alleen als kerkweg maar ook als molenweg hebben gediend. Als interlokale verbinding stelde deze weg in de dertiende eeuw vermoedelijk nog weinig voor. Een andere weg die naar de molen liep is de huidige Prins Hendrikstraat, waarlangs de boeren van Overakker en de omgeving van het Valkeniersplein naar de Zandberg reden om daar hun graan te laten malen. Ook aan de noordzijde van de Molenleij liepen molenwegen, zoals de huidige De Roy van Zuidenwijnlaan.

De verdere ontwikkelingen rond de kerk van Ginneken

In de tweede ontwikkelingsfase (zie kaart 2) komen de eerste (gro-ere) woningen bij de kerk tot stand. Vaak is de eerste vestiging een herberg. Zo zou in Ginneken op de open ruimte bij de kerk de boerderij Het Hert kunnen zijn ontstaan tussen de weg vanaf de Watermolen en het latere Marktplein (nr. 9-11). Bij deze boerderij, die oorspronkelijk met de woonzijde naar het zuiden kan hebben gelegen, stond vanouds een brouwerij. Vermoedelijk was er vrij snel na de stichting van de kerk een herberg waar de dorstige kerkgangers een pint konden drinken. Een tweede boerderij kan gestaan hebben aan de huidige Raadhuisstraat ter hoogte van het raadhuis en het nevenliggende winkelpand. De grond hiervan strekte zich westwaarts uit tot aan de Mark. Later heet deze boerderij de Cathalijnenhoeve.
>Aan de Ulvenhoutselaan zou ook reeds een huis hebben kunnen staan op de plaats van het latere Valkrust.
>Zo waren er een eeuw later op de grote open ruimte waar de kerk stond enkele boerderijen en een herberg ontstaan, die op het eerste gezicht vrij ongeordend op het veld stonden
De voorlopers vanHet Hert, de Cathalijnenhoeve en het latere Valkrust zou den zo wel eens de oudste bewoonde plaatsen van het centrum kunnen zijn geweest.

De baan van noord naar zuid

Nadat de heer van Breda in 1190 door de hertog van Brabant met de volledige rechtsmacht van het gebied rond Breda was beleend, nam de betekens van deze locale machthebber snel toe. De groei van de stad en de hofhouding van de heer zorgden al spoedig voor een toename van het interlokale verkeer van zuid naar noord en omgekeerd. Aanvankelijk volgde dit de oude paden naar de kerk, waarbij ook door particulier gebied van de boeren werd gereden. Al spoedig kon dit niet meer worden gedoogd, waardoor er een nieuwe route werd gekozen buiten het toenmalige centrum om (zie kaart 3). Zo ontstond de bocht in de Ginnekenweg ter hoogte van de huidige Lauientiuskerk, de weg langs de noordzijde van het marktveld en de Raadhuisstraat. Hier begon de baan zich met een flauwe bocht terug te buigen naar de Mark. Via het eerste deel van de huidige Ulvenhootselaan bereikte men vlak voor de Buistelberg (de rotonde in de Ulvenhoutselaan) weer het oude tracé van de kerkpaden. Naast een baan van west naar oost ontstond er zo er in de veertiende eeuw ook een baan van noord naar zuid. Het is niet duidelijk of de route spontaan is ontstaan, dan wel dat er hier sprake is van een resolutie van de in 1328 opgerichte schepenbank.
Deze nieuwe route en de voortdurende toename van het interlokale verkeer door Ginneken hebben tot gevolg gehad dat de driehoekige vorm van het marktveld is ontstaan, zoals deze nu nog steeds bestaat. De noordzijde was een deel van de baan van noord naar zuid de we en zuidzijde werden gevormd door de verbindingen vanaf de baan naar de kerk. Al spoedig kwamen er meer woningen en/of boerderijen langs het Marktveld. Omstreeks 1500 was de bebouwing van de Markt al praktisch voltooid. De oudste bebouwing van de eerste woningen paste zich geleidelijk aan de nieuwe situatie aan door herbouw van de opstallen aan de Markt en de Raadhuisstraat.
Toen er tijdens het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) voor de eerste maal een vaste brug over de Mark werd gelegd op de plaats van de huidige Duivelsbrug, maakte het verkeer steeds minder gebruik van de voorde

In 1641 was de brug definitief en raakte de doorwaadbare plaats buiten gebruik. De baan van oost naar west volgde daarna vanaf de Dillenburgstraat de Ginnekenweg naar de Ginnekenmarkt om vervolgens via de Duivelsbruglaan naar het westen te lopen (zie kaart 4). Bovendien werd het gemeen-schappelijke weidegebied langs de Mark met de naam de Ganse-weijde in 1661 bij een verdeling onder de gerechtigden, toegewe-zen aan jonker Sebastiaan van IJpelaar, die het bijna vier bunder (ongeveer 5 hectare) grote gebied openbaar in vier kavels liet verkopen 23 In de cijnsboeken van 1699 24 werd echter door de heer van Breda een doorgang door het meest zuidelijke perceel naar de Mark gereserveerd waarlangs het verkeer naar de voorde zou kunnen rijden wanneer de brug niet kon worden gebruikt: ...een reepken aan de ganseweijde onder Ginneken, eertijts tot eenen wegh gebruickt om door de Marke te rijden, groot omtrent 24 roeden op condisie dat het voorschreeven reepken bij tijde van ooriogh, desnoot sijnde bij affbreeke van de brugge aldaer, altijt sa/ sijn tot dienst van de gemeente. De doorgang kwam uit op de Ginnekenweg tegenover de Laurentiuskerk. Een poort herinnert nog aan de vroegere situatie. Het pad naar de Mark werd tot ver in de negentiende eeuw het Ganseweijstraatje genoemd, maar is nu nog maar nauwelijks terug te vinden. Het liep dwars door de laagbouw van het huidige appartementencomplex De Marckhoek.

De ontwikkeling van het kerkgebouw

In het voorgaande is er van uit gegaan, dat het kerkgebouw aan de Duivelsbruglaan op dezelfde plaats staat als het allereerste kerkje. Of deze veronderstelling juist is, kan niet worden nagegaan. Is het eerste gebouwtje niet meer geweest dan een houten optrekje? Of heeft Thorn meteen of korte tijd na de stichting al een eenvoudig stenen gebouw met toren laten optrekken op de plaats waar nu de hervormde kerk staat?
In zijn beschrijving van de monumenten van de Baronie van Breda (1912) vermeldt Jan Kalf,secretaris van de in 1903 ingestelde Rijks-commissie en later directeur van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, dat het onderste gedeelte van de toren van de veertiende eeuw zou dateren, op grond der eenvoudige imposten aan de rechtstanden van den boog, die hem met het schip in gemeenschap stelt 25 . Koor en dwarsschip dateren op grond van de laatgotische vormen, vermoedelijk van de vijftiende eeuw. Om een grotere kerk te krijgen begon men toen met de bouw van een nieuw koren transept oostwaarts van het toen bestaande kerkje.
Het schip ging in 1625 verloren en werd in 1630 in de vermoedelijk oorspronkelijke vorm herbouwd. In 1939 werd dat vrij lage schip afgebroken en vervangen door het huidige, ongeveer 1.5 meter hogere schip. De toren werd in 1649 gedeeltelijk herbouwd, maar vermoedelijk niet verhoogd 26 .
>Wanneer de toren werkelijk in de veertiende eeuw op de huidige plaats werd opgetrokken, is de vraag of dit bij een reeds bestaand stenen kerkgebouw plaats vond. Vermoedelijk zullen we het door de bouwkundige werkzaamheden die in de loop van de eeuwen aan kerk en toren hebben plaats gevonden, nooit te weten komen.

De Markt omstreeks 1500-1600

De boven beschreven ontwikkeling van het huidige centrum berust voor een groot deel op veronderstelling. Van de situatie rond 1600 bestaat echter een voortreffelijke afbeelding van de bebouwing langs het Marktveld (kaart 4). Omstreeks 1500 zal het er vermoedelijk niet veel anders hebben uitgezien. Tijdens het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) was er geen militaire strijd en kon de toenmalige heer van Breda zijn bezittingen weer eens gaan beheren. In die tijd was de oudste zoon Philips Willem van de 1584 neergeschoten Willem van Oranje na jarenlange gijzeling door de Spaanse koning weer vrij man en kon zo de goederen in Breda en omgeving in bezit nemen. Zijn raadsman Keermans herbouwde Bouvigne tot een in renaissancestijl opgetrokken kasteeltje, dat hij vervolgens aan zijn meester verkocht. Diens voorvaderen uit het huis van Nassau waren in de zestiende eeuw begonnen met de aanleg van het Mastbos. Er was nu alle tijd om hier mee door te gaan. Daartoe kreeg de uit Bavel afkomstige landmeter Jacob Lips opdracht een kaart te maken waarop de bezittingen in het Markdal en dus ook het Mastbos in beeld werden gebracht.
Deze kaart van Lips 27 geeft een vrij nauwkeurig beeld in vogelvlucht van onder meer het dorp Ginneken met alle huizen die er toen stonden (zie detail in afb.1).
>Komende via de huidige Ginnekenweg vanaf de aan de onderzijde van de kaart afgebeelde vesting Breda bereikt men eerst de Zandbergen, waar men met een stenen brug de Molenlei] passeerde. Direct bij de brug stond aan de westzijde van de weg de Watermolen, omgeven met een aantal huizen zowel ten noorden als ten zuiden van de beek. Westwaarts van de watermolen stond op de Zandbergen een houten standaardmolen 28 . Aan de Ginnekense kant van de Molenleij was op de plaats waar nu de tunnel in de Zuidelijke Rondweg ligt, de herberg De Drij Koningen gevestigd. Verder kon men er ook terecht bij een smid en een wagenmaker. Ook ten noorden van de beek lag minstens één herberg, die zijn bestaan dankte aan de bezoekers van de molen
Het aantal woningen in deze buurtschappen was vrij groot in verhouding tot dat in het centrum van het dorp. Langs de Ginnekenweg stonden tot aan Ginneken verder alleen nog enkele woningen bij de Kalishoek. Het dorp zelf begon in die tijd ter hoogte van de huidige Laurentiuskerk aan de Ginnekenweg De bebouwing rond de Markt is vrij compleet. Langs de Raadhuisstraat staan eveneens enkele woningen, zo als ook aan het begin van de Ulvenhoutselaan. Na De Wijngaert (Valkrust) is er verder geen bebouwing tot bij de Buistelberg.

De namen van de huizen

In de akten van het schepenprotocol, die bewaard zijn vanaf ongeveer 1500 worden de namen van de huizen genoemd. De gehele westzijde van de Markt (op de foto rechts) werd in beslag genomen door het complex van Het Hert, later Het Rood Hert genoemd. Zoals boven reeds beschreven is dit een van de oudste panden in het Ginneken. Het was een boerderij, brouwerij en herberg. Het hoekpand van de Duivelsbruglaan ontbreekt op deze kaart, waardoor de kerk minder ingebouwd was als nu het geval is. Aan de zuidzijde van de Markt vinden we vanaf de kerk De Zalm (nr.13), die al in de zestiende eeuw werd samengevoegd met het middenpand (nr.14) De Engel.
En tenslotte het hoekpand met de Raadhuisstraat, genaamd De Zwaan (later Café Brauwers). Doorgaande langs de Raadhuisstraat de in het voorgaande reeds genoemde St.Cathalijnenhoeve, die eveneens tot de oudste bebouwing bij de kerk zou kunnen worden gerekend.
Komende vanaf de Ginnekenweg stonden aan de noordzijde van de Markt (op de foto van rechts naar links) de huizen De Entvogel, later De Pauw genaamd (nu Ginnekenweg nr. 345-347) en daarna een dubbel pand, dat verschillende namen heeft gehad: De (halve) Maen en De Witte Swaen (Markt nrs. 2, 6) 30 . Voorbij de huidige Postlaan een huis, daarna het Schoolhuis (ingang Viandenlaan) en tenslotte een boerderij op de hoek van de Bavelselaan.
Aan de westzijde van de Ulvenhoutselaan treft men alleen De Wijngaert aan, later Valkrust genaamd, Voorbij de hoek van de Bavelselaan staat De Klijnen Wijngaert, een herberg, later de brouwerij De Roskam.

Besluit

Bij het ontstaan en de uitgroei van het dorp Ginneken zijn twee centrale punten te onderscheiden: de stichting van een kerk omstreeks 1200 en de bouw van een watermolen aan de zuidrand van de Zandbergen in de dertiende eeuw. Belangrijk factoren bij de keuze van de plaats van de kerk moeten zijn geweest: de baan van oost naar west en de voorde door de Mark ter hoogte van de huidige Koningin Emmalaan. Na 1200 neemt Breda in belangrijkheid toe, waardoor de oude kerkpaden van noord naar zuid uitgroeiden tot een interlokale weg, die met een bocht rond de bebouwing bij de kerk werd geleid. Stond de kerk aanvankelijk vrijwel alleen op een open terrein, in de veertiende eeuw moet het huidige vrij kleine marktplein zijn ontstaan door inbouwen op het open veld. In feite was rond 1600 de infrastructuur van het huidige centrum van Ginneken al bijna compleet doordat de voorde vervangen werd door een brug in de huidige Duivelsbruglaan.

(Samenvatting van een lezing door de auteur op 15 maart jl. te Ginneken)

Aantekeningen

Gebruikte afkortingen:

ARA Algemeen Rijksarchief, 's-Gravenhage.

RANB Rijksarchief in Noord-Brabnt, ‘s-Hertogenbosch.

GAB Gemeentearchief Breda

R Oudrechterlijk archief, bij GAB.

Bron Brieven van Paulus, artikel van: Ad Jansen